
Wie op Twitter zoekt op #leerstijlen, stuit al gauw op Daniel Willingham, professor in de psychologie aan de universiteit van Virginia. Een aantal twitteraars is erg blij met zijn bijdragen over de zin en onzin van leerstijlen. Zeker nu de aandacht in Nederland steeds meer uit gaat naar gepersonaliseerd leren kan het geen kwaad kennis te nemen van zijn opvattingen.
Gardner is passé
In de kern betoogt Willingham dat het vooralsnog verstandiger en effectiever is uit te gaan van wat leerlingen gemeenschappelijk hebben dan van individuele kenmerken. De wetenschap heeft volgens hem nog geen manier gevonden leerlingen zo in te delen dat je er in de klas echt iets aan hebt. Leerstijl is tegenwoordig zo’n manier van indelen maar er is volgens hem geen overtuigend bewijs dat uitgaan van leerstijlen leidt tot hogere leeropbrengsten. Een leerstijlindeling is naar het type intelligentie. Gardner onderscheidt zeven types, zeven intelligenties die onafhankelijk van elkaar zouden bestaan. Willingham verwijst diens theorie van de meervoudige intelligentie rechtstreeks naar de prullenbak. Wat Gardner intelligenties noemt, zijn volgens Willingham niets anders dan een ander woord voor vermogens (abilities) of talenten. Een slimme manier van Gardner om de aandacht te trekken, anders niet. Maar zo werkt het brein niet, aldus Willingham, althans: daarvoor bestaat geen wetenschappelijk bewijs. Er is niets dat erop wijst dat sec aansluiten bij deze individuele voorkeuren, deze leerstijlen van leerlingen automatisch leidt tot hogere leeropbrengsten. Zo kan afhankelijk van het onderwerp, de omgeving en het leerdoel de stof juist de ene keer effectiever (audio)visueel worden aangeboden, de andere keer kinesthetisch. Leerstijlen hebben daar nauwelijks effect op.
Must haves en Could dos
Wat in ieder geval universeel is, wat alle leerlingen gemeenschappelijk hebben, zijn hun cognitive needs. Het gaat bij het leren om (must haves): kennis, automatisering van kennis en vaardigheden en feedback. Als bewezen strategieën (could dos) om daar te komen noemt hij: spreiding van de leertijd. Niet alles in één tijdspanne proppen, maar verdelen over kortere periodes en vooral herhalen hebben effect. Vervolgens is jezelf vragen stellen een prima manier om kennis in het geheugen te verankeren. Ten slotte noemt hij schakelen tussen concrete voorbeelden en onderliggende abstracte principes de beste manier om leerlingen te helpen bij het begrijpen van ingewikkelde concepten.
Erkenning verschillen
Natuurlijk vindt ook Willingham dat je rekening moet houden met verschillen tussen leerlingen. De belangrijkste bron daarvoor is de ervaring van de docent. Op grond daarvan kiest hij of zij kijkend naar de situatie en de motivatie van de leerling de meest geschikte benadering. Daarmee komt hij – waarschijnlijk ongeweten – dichter bij de leerstijlopvatting van onze eigen Jan Vermunt dan hem lief is. Voor sommigen (zie #leerstijlen) zijn de opvattingen van Willingham overtuigend genoeg om elke discussie over leerstijlen te staken. Dat is wel erg rigoreus en onverstandig. Erkenning van verschillen tussen leerders (en hun docenten!) kan leiden tot het zoeken naar nieuwe ingangen tot leren die we voorheen onbenut moesten laten. Daarover een andere keer meer. Aan de andere kant mogen we Willinghams waarschuwing ter harte nemen dat we het feit dat geen leerder hetzelfde is, niet moeten vertalen in een ‘hyperindividualisering van het curriculum’ want daarmee zouden we voorbijgaan aan wat leerlingen wel gemeenschappelijk hebben.
Zie ook Katie Lepi: The Myth Of Learning Styles
Geef een reactie