Geen leerling is gelijk. Geen docent is hetzelfde. Het jaarklassensysteem in Nederland maskeert de heterogeniteit die er feitelijk in elke klas heerst. We doen alsof het tegendeel waar is: we benaderen in het vo en mbo de groep veelal als één geheel. De docent geeft een centrale instructie, de leerlingen gaan aan het werk, de resultaten worden besproken, het huiswerk voor de volgende keer wordt opgegeven en dat was het dan. Efficiënt? Zeker wel. Effectief? Nou nee. Waarschijnlijk zijn de betere en de zwakkere leerlingen al vrij snel afgehaakt. Schattingen lopen uiteen van de helft tot tweederde van de klas aan wie de les niet echt besteed is. Bijles- en huiswerkinstituten varen er wel bij. Hoog tijd om in het reguliere onderwijs meer rekening met de verschillen te gaan houden, anders gezegd: te gaan differentiëren. Hoe zou je dat kunnen doen?
1. Simpel beginnen
Easy does it: start met een klas waar je de basis op orde hebt. Als je aandacht nog wordt opgeslokt door klassemanagement, houd je voor differentiëren te weinig ruimte over om echt resultaten te boeken. Vorm allereerst een beeld van de beginsituatie. Dat kun je doen met een instaptoets of op basis van observaties. Benadruk dat er in elke groep verschillen zijn in voorkennis, tempo en leervoorkeuren. Zo voorkom je stigmatisering. Verdeel dan de klas in twee groepen: groep 1 die na instructie aan het werk kan en groep 2 die je (bijvoorbeeld aan de instructietafel) meer instructie geeft en meer tijd om het denkproces te activeren.
Twee groepen is mooi om mee te beginnen. Later kun je een derde groep vormen die zonder hulp aan het werk kan en die je ook verdiepings- of verbredingsstof geeft. Je kunt deze leerlingen daarnaast inzetten om hun medeleerlingen te begeleiden.
2. De basisinstructie
Geef de basisinstructie en zet groep 1 aan het werk. Daarbij kun je desgewenst differentiëren op basis van tijd en niveau: goede leerlingen (feitelijk groep 3) laat je ook de opdrachten maken die een hoger cognitief niveau aanspreken, de gemiddelde leerlingen laat je alleen de opdrachten maken voor de leerdoelen die je minimaal wilt halen.
Ben je een denker voor een klas vol met doeners? In dat geval is enige zelfreflectie op zijn plaats zodat je een optimaal palet tot je beschikking hebt wanneer je de stof gaat brengen. Valkuil bij de instructie is dat jouw doceerstijl gelijk is aan jouw eigen leerstijl. Jouw manier van presenteren van de stof is voor jou logisch en vanzelfsprekend. Zo leer je zelf het gemakkelijkst. Dat hoeft niet de manier te zijn waarop jouw leerlingen de stof het beste verwerken. Leg daarom de stof op ten minste twee manieren uit.
3. Verlengde instructie
Groep 2 geef je nu een verlengde instructie. Je legt de theorie in kleinere stapjes opnieuw uit, op verschillende manieren totdat iedereen het snapt. Je doet gezamenlijk een opdracht. Daarna kan de groep aan het werk met de opdrachten voor de minimale leerdoelen.
4. Begeleiding
Nu heb je tijd voor de begeleiding van jouw leerlingen. Je vraagt naar de voortgang, helpt vastlopers weer op weg, corrigeert eventuele misconcepties en geeft goede leerlingen extra en vooral betekenisvolle opdrachten en informatie. Extra opdrachten mogen namelijk niet ervaren worden als ‘straf voor het goeie gedrag’. Dan werken ze averechts.
Tot slot: voorbereiding en een beetje lef
Differentiëren vraagt om voorbereiding en een beetje lef. Je moet weten welke leerdoelen je per groep wilt bereiken en op welke manieren je de stof kunt presenteren en laten verwerken. Daarbij moet je je bewust zijn van jouw eigen leer- en doceerstijl.
Een beetje lef zorgt ervoor dat je het experiment aangaat en jouw vertrouwde aanpak loslaat. Kruip bij de eerste tegenslag niet terug in je comfortzone. Immers, alle begin is moeilijk.
Geef een reactie