De huidige manier van lesgeven in Nederland sluit over het algemeen beter aan bij meisjes dan bij jongens, schreef ik de vorige keer. Zoals beloofd een aantal tips en voorbeelden om jongens meer bij de les te houden.
1. Geef oprechte aandacht
Cruciaal voor de sfeer in de klas is oprechtheid. Jongens (en ook meisjes trouwens) zijn gevoelig voor de authenticiteit van jou als docent. Ze voelen donders goed aan of je ‘jezelf’ bent. Ook persoonlijke aandacht heeft veel invloed op de stemming in de groep. Een docent natuurkunde/scheikunde vmbo vertelt: ‘De jongens in mijn klas willen vooral iets van mij als persoon zien. Ik merk vooral dat ze humor enorm belangrijk vinden. Op maandag loop ik altijd eerst even een rondje door de groep. En vraag hier en daar wat ze hebben gedaan, hoe ze het weekend hebben doorgebracht. Ik begin dus met een stukje persoonlijke aandacht en daarna pas gaan we over tot de orde van de dag. Anders hoef ik niet aan mijn les te beginnen en blijft het onrustig.’
2. Zorg voor beweging en competitie
Stilzitten is voor jongens een bijna onmogelijke opgave. Organiseer daarom beweging en competitie in een les. Docente van een havo-4-klas: ‘Ik had een groep met alleen maar jongens, heel anders dan een gemengde klas. We spraken het volgende af: de jongens gingen eerst aan het werk en mochten daarna kort een wedstrijdje doen. Voorin stond de prullenbak en van achter uit het lokaal probeerden ze daarin een bal te gooien. Een groot succes! Na een tijdje werden er zelfs scores bijgehouden en mocht ik ook meedoen! Op de momenten daarbuiten werkten ze heel hard. Het competitie-element kun je ook in de student zelf aanspreken, bijvoorbeeld door hem uit te dagen het nog beter dan de vorige keer te doen. Spreek vanuit een growth mindset: ‘Je hebt nu een zeven gehaald, maar ik weet dat je een negen kunt halen, als…’
3. Geef ze eigen verantwoordelijkheid/autonomie
Eigen verantwoordelijkheid en autonomie is belangrijk voor de ontwikkeling van jongens. Geef ze daarom ruimte om te experimenteren (binnen veilige kaders). Een docent bouw: ‘Een klant vroeg of we zes banken in twee weken tijd konden maken. Ik liet haar weten dat het in zo’n korte tijd niet ging lukken. Maar de student die erbij stond en het gesprek opving, zei: “Ja hoor, dat gaan we wèl redden!” Goed, antwoordde ik, als jij denkt dat je het gaat redden is het project vanaf nu jouw verantwoordelijkheid. Het resultaat: na twee weken stonden er zes spiksplinternieuwe banken klaar. De jongen voelde zelf de verantwoordelijkheid en was er – met zijn medestudenten – helemaal voor gegaan.’ Dit was een succes, maar bedenk dat ruimte om te falen ook belangrijk is. Communiceer bij tegenslag oplossingsgericht: relativeer door te benoemen wat wel goed gaat.
4. Onthoud: direct, duidelijk en kort
De meeste jongens houden van kort en krachtig. Voor het schrijven van ellenlange reflecties zijn de hersenen nog niet rijp. Wat wel werkt: directe reflecterende vragen. Denk aan de vijf w’s en de h: wie, wat, waar, waarom, wanneer en hoe. Bijvoorbeeld: ‘Ik zie dat je dit nu anders hebt aangepakt. Hoe heb je dit gedaan? Wat was de reden?’ Hetzelfde geldt voor het geven van feedback. Wees direct en duidelijk. Gebruik weinig woorden. Let er ook op dat je de feedback niet uitstelt, geef het direct tijdens of na een opdracht of gebeurtenis. Gebruik ook in een situatie waarin een jongen dwars, brutaal, boos of agressief is niet teveel woorden. Er is dan toch vaak geen enkele communicatie mogelijk. Blijf kalm, zakelijk en geef een time-out door de student even de klas uit te sturen. Kom er later wel even kort op terug. ‘Wat gebeurde er nou daarnet?’. En daarna: klaar is klaar.
5. Toon goede, stimulerende voorbeelden
Wil je jongens enthousiast krijgen voor een beroep? Laat dan voorbeelden zien waarbij ze precies zien wat ze gaan doen. Maak het zo concreet mogelijk. Zorg er ook voor dat je contact hebt met stage/bpv-bedrijven die benaderbaar zijn. De drempel moet laag zijn zodat ze het idee hebben dat het haalbaar is om bij een bepaald bedrijf binnen te komen. Denk ook aan de studenten die je nog bij je opleiding binnen wilt halen. Stel, je bent als school trots op een aantal fantastische werkstukken die de vierdejaars hebben gemaakt. Die wil je natuurlijk uitstallen, laten zien. Prima, maar zorg ervoor dat er ook werkstukken van eerstejaars tussen zitten, die er wat minder gelikt uitzien. Bij alleen maar prachtige kunstwerken kan een jongen gaan denken: ‘Oei, als dit de bedoeling is… Dat kan ik nooit’.
Tot slot: de volgende ezelsbruggetjes kun je meenemen als je in verbinding wilt communiceren met jongens (en meisjes).
[blockquote author=”Bron: Young identity coaching, Ingrid van Essen” style=”1″]
Wees een OEN: open, eerlijk en nieuwsgierig. Sta open voor een andere mening en wees vooral nieuwsgierig naar de motivatie van een ander.
Gebruik veel LSD: luisteren, samenvatten en doorvragen. Probeer met een open houding te luisteren en wees aanwezig. Vat samen wat je hebt gehoord. Vervolgens vraag je door om meer informatie te krijgen.
Laat OMA: oordeel, mening en advies wat vaker thuis.
Neem ANNA: altijd navragen nooit aannemen mee. Ga er niet zomaar vanuit dat je begrijpt wat de ander zegt. Vraag altijd even na of je het goed begrepen hebt.
Smeer veel NIVEA: niet invullen voor een ander. Als iets niet duidelijk is, vul je al snel iemands bedoelingen zelf in. Dit voorkom je door na te vragen en meer LSD toe te passen.
En maak je DIK: denk in kwaliteiten. Het stemt je milder en wie weet verandert irritatie in verwondering.
[/blockquote]
De volgende keer: Hoe kun je als docent je leermiddelen meer afstemmen op de jongens in de groep?
Geef een reactie