Praktisch Nederlands is onderdeel van de leerlijn StruX Werkstart.
StruX Werkstart bestaat uit deze titels (dit wordt mogelijk uitgebreid):
- Werken in een (zorg) instelling
- Praktisch Nederlands
- Vaardigheden op het werk
StruX Werkstart is bedoeld voor arbeidstoeleiding van mensen met een achterstand tot de arbeidsmarkt. De uitgaven zijn tot stand gekomen in samenwerking met de afdeling Educatie van het Koning Willem I.
Werkstart Praktisch Nederlands
Deelnemers zijn erbij gebaat om actief bezig te zijn met de Nederlandse taal, in praktische situaties en in zinvolle contexten.
Praktische situaties vormen steeds het uitgangspunt van waaruit de deelnemers kennis en begrip opdoen. Dat doen ze door te denken, te lezen, schrijven, luisteren en te spreken. ‘Gewoon’ door te doen. Door het uitvoeren van zinvolle opdrachten binnen rijke contexten. In ieder hoofdstuk van Praktisch Nederlands worden de taaldomeinen gesprekken voeren, spreken, luisteren, lezen en schrijven samen en in combinatie aangeboden. Het aanleren van belangrijke strategieën, zoals leesstrategieën, komt aan bod, maar altijd ingebed in een context. Daarmee laat je deelnemers het nut van Nederlands zien, en bouw je aan hun taalontwikkeling.
Praktisch Nederlands bevat 11 hoofdstukken. De hoofdstukken zijn:
- Een gesprek
- Jezelf voorstellen
- Een kaart
- Afspraken
- Een mentorgesprek
- Schoolboeken
- Informatie uit een tekst halen
- Boodschappen
- Naar de dokter
- Een presentatie
- Overleg en samenwerking
Elk hoofdstuk heeft dezelfde structuur.
- Elk hoofdstuk met een overzicht van de leerdoelen. Deze zijn geschreven in voor deelnemers begrijpelijke taal. Aan het einde van het hoofdstuk staan de leerdoelen er opnieuw.
- Een woordenlijst waarin de belangr?kste woorden van het hoofdstuk uitgelegd worden.
- Kleine stukjes theorie, stap voor stap uitgelegd, met ondersteuning van foto’s en infographics. De belangrijke woorden die ook in de woordenlijst staan hebben een kleur.
- Na de uitleg oefent de deelnemer in een aantal opdrachten met de woorden maar ook met het uitvoeren van de praktische opdrachten. In de doe-opdracht laat de deelnemer zien dat hij de stof beheerst. Met behulp van een tabel waarin de succesfactoren staan, in zo eenvoudig mogelijke taal, kan de deelnemer zichzelf (of een mededeelnemer) beoordelen en reflecteren op de opdracht.
- Het hoofdstuk sluit af met de leerdoelen waarmee het hoofdstuk begonnen is. De deelnemer kan hier beoordelen of hij de leerdoelen nu beheerst.
Eindopdracht
Elk hoofdstuk sluit af met een eindopdracht. Dit is een grotere opdracht, opgebouwd in stappen. De opdracht levert een product (of bewijs) op en is voorzien van beoordelingscriteria. Je kunt deze eindopdracht kun je inzetten als afsluitende toets van een hoofdstuk. Wanneer je dit doet, bespreek dit dan vooraf met de deelnemers. Bespreek ook de punten waarop ze beoordeeld worden, zodat zij vooraf weten wat je van hen verwacht. Je kunt ervoor kiezen om tussentijds de voortgang te bespreken en feedback te geven. De deelnemer kan zijn werk vervolgens verbeteren en inleveren ter beoordeling.
Werkstart en de Nederlandse Taal
De Nederlandse taal wordt aangeboden in korte werkbare zinnen en is bruikbaar vanaf taalniveau A1 op weg naar A2.
Extra materialen
Voor de docent is gratis beschikbaar: handleiding en antwoordenmodellen.
Visuele ondersteuning
Het is belangrijk dat je deelnemers begrijpen wat je wilt uitleggen.
StruX Werkstart helpt je daarbij.
Deelnemers leren beter met visuele ondersteuning. Het helpt deelnemers om de informatie beter te begrijpen en te onthouden.
In StruX Werkstart leggen we veel uit met foto’s, illustraties en infographics. Beelden ondersteunen de theorie en de opdrachten. We laten deelnemers veel doen met beeld. Ze moeten strips en foto’s interpreteren, de goede begrippen bij een plaatje zoeken, zelf foto’s zoeken bij bepaalde onderwerpen, foto’s knippen en op bij de juiste onderwerpen plakken en bijvoorbeeld vragen over beeld beantwoorden.
Voorbeelden
Beoordelingscriteria bij opdrachten
Bij sommige opdrachten staat een opsomming met beoordelingscriteria. Dit is voornamelijk het geval bij grotere opdrachten en opdrachten die een bewijs voor het portfolio kunnen opleveren.
De beoordelingscriteria maken duidelijk waar de deelnemers naartoe moeten werken, waaraan de opdracht moet voldoen en wat er van hen verwacht wordt. Er kan bijvoorbeeld staan dat zij tijdens een presentatie duidelijk gepraat hebben, of dat zij de informatie die zij belangrijk vinden in de folder hebben gezet. De criteria kunnen ook gaan over het proces, in plaats van over het product, bijvoorbeeld: ik luister naar de mening van een ander, of: ik vraag om hulp als ik die nodig heb.
Deelnemers beoordelen zichzelf met behulp van deze criteria. Ook klasgenoten en de docent kunnen beoordelen.
Door de deelnemers over zichzelf, hun werk en hun functioneren na te laten denken, en door hun werk bij hun docenten en klasgenoten te toetsen, ontstaat inzicht in hun leerproces.
De kritische blik van klasgenoten kan deelnemers helpen in hun leerproces. Daarnaast kan het motiverend werken wanneer deelnemers elkaar mogen beoordelen en zo invloed uitoefenen op wat er gebeurt tijdens de lessen.
Bij de nabespreking van een opdracht bespreekt de docent samen met de deelnemer de beoordeling van de verschillende criteria. Je geeft tops (wat ging goed) en tips (wat kan beter), en samen bepaal je de vervolgstappen.
Daarmee is de cirkel rond.
Geef een reactie